- presser
- presser [pressee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 haast hebben ⇒ dringend zijn♦voorbeelden:1 le temps presse • de tijd dringtrien ne presse • er is geen haast bijII 〈overgankelijk werkwoord〉1 (uit)persen ⇒ (uit)knijpen, drukken2 vervolgen ⇒ kwellen, aandringen (bij)3 verhaasten ⇒ bespoedigen, spoed zetten achter♦voorbeelden:1 presser son écriture • gedrongen (gaan) schrijvenpresser les rangs • de gelederen (dicht aaneen)sluiten2 presser qn. de questions • iemand met vragen bestormen3 presser l'allure • harder gaan rijdenpresser la mesure • het tempo opvoerenpresser le pas • vlugger gaan lopenIII se presser 〈wederkerend werkwoord〉1 zich haasten2 〈+ autour de〉zich verdringen (rond, om) ⇒ dicht op elkaar volgen3 zich aandrukken (tegen)♦voorbeelden:1 se presser de faire qc. • zich haasten om iets te doenallons, pressons • kom, laten we opschietenv1) haast hebben2) (uit)persen, (uit)knijpen3) kwellen, vervolgen4) verhaasten5) druk uitoefenen [op iemand]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.